TWEEDE BEDRIJF, ACHTSTE TOONEEL 6 7
Mathijs (hem hartelijk de hand toestekend) :
. . . .Daar respecteer ik je dubbel om. . . .
Naphtalie:
.... Mijn tijd om te spreken is nog niet gekomen, zal misschien nooit komen, meneer. . . .
M a t h ij s:
Nooit ?. . . . Beschik je nou al over de eeuwigheid?
Naphtalie (zacht) :
Ik hóü van Sonja — heb 'r de flauwste toespelingen over vermeden — zij gist 't — ik gis 't — we zullen wel blijven gissen.... Ik draag aan moeder af, en die stakker van 'n Go zal wel voor onafzienbare jaren 'n lastpost (zich onderbrekend) — Dat spijt me — 't woord viel me uit mn mond — 'k hou van 't schaap, dat zoo buiten alles, waar wij plezier in vinden, staat. . . . U heeft 'r over gepraat, meneer — niet ik. . . .
M a t h ij s:
Je wou me toch ernstig — ernstig — toen had 'k mijn gedachten, hè?
Naphtalie:
. . . .Nee, meneer — ik praat niet voor ’k praten mag.... Ik had, als u 'r niet over gepicqueerd is, meelij met uw vróuw, omdat ze daar weer zoo zielig bij ons begon te snikken....
M a t h ij s:
.... In de oogen van m'n vrouw, jongenlief, schijn ik 'n soort treurspel of pakkend melodrama te zijn. Bij elk bedrijf natte zakdoeken en tranen....
Naphtalie:
.... Moeder is de laatste dagen ook bijzonder ont