De opgaande zon

34    EERSTE BEDRIJF, TIENDE TOONEEL

Mathijs (in gedachten stilstaand — en weer glimlachend) :

Ja, ja — dat was ik — was ik — alweer voorbij — nee, we laten ons door niets, door niets.. . .

S o n j a (hem kussend) :

Door niets!

Abraham (winkeldeur — verbaasd) :

.... Daar is — daar is die van hiernaast....

M a t h ij s (gedempt) :

Deur achter je dicht, als je wat te zeggen hebt! Loopt me waarachtig nog te kauwen! Hier komen! Hé! Hé! Wacht even! Deur achter je dicht! Onthou je dat nooit? Weg vader! Vooruit, vooruit!

G r o o t v a:

Mot ik weg?

M a t h ij s:

In de keuken! Vooruit dan!

Groot va:

In de keuken — wat mot 'k in de keuken?

S o n j a (hem lachend meetrekkend) :

Zal ik je wel duidelijk maken! Loop nou niet zoo op je elf-en-dertigst, grootvader! Kijk nou dat booze gezicht! De drempel, pas op de drempel! (beiden in keuken af).

M a t h ij s (heeft snel de krant van de tafel in de papiermand geworpen, het tafelkleed recht getrokken, 'n paar boeken op het schrijfbureau open geklapt, *n vulpenhouder achter *t oor gestoken — zet zich voor het bureau) :

. . . Binnen laten — maar netjes! (neemt ge