EERSTE BEDRIJF, TIENDE TOONEEL 33
Moeder (ook ongerust bij zn ernstig gezicht): Wat is 'r dan?
M a t h ij s (glimlachend) :
Niemendal. Ik wou dat 'k Aaron was, en dat alle joodsche vrouwen me d'r oorijzers brachten, en dat 'k daarvan 't gouden kalf had gegoten — dan liet 'k 't niet door Mozes tot stof vermalen — 'k nam 'r 'n voorschot op... . Ja, ja — vergeef ons onze zonden, gelijk wij onzen schuldei sic her s vergeven!. . . .
Moeder:
Man, man, hoe is 't in Jezus-naam mogelijk, dat je geen twee seconden ernstig kan blijven! (winkelschel) ....
Grootva:
Vö!____
Moeder :
Ja, vollok! (tot Sonja) Wasch jij maar om! — ik ga boven bij Doortje — hier slaan me de vlammen uit! (af door winkeldeur).
Tiende T ooneel
MATHIJS, SONJA, GROOTVA, later JENSEN
Mathijs (heftig met gebalde vuisten op en neer loopend):
Haar slaan de vlammen uit! Haar! Als 'k zelf maar wist uit de rattenval te komen, als 'k. . . .
Sonja:
Hè, vadertje, vadertje — ben jij dat?