EERSTE BEDRIJF, TWEEDE TOONEEL 15
drie in winkel. Grootvader loert door *t gordijn, buigt zich weer over zn werk; Abraham, uit den winkel komend, met den koffiekom in de hand, gaat op de tafel toe, bedient zich haastig van suiker. Moeder keert terug, zonder iets op te merken, zet zich in diepste zorg aan tafel).
D o o r t j e (in de deuropening) :
Nou? Nou? Is 't de moeite waard? Ik hoef boven tenminste geen lamp op te steken — ik zal me krant voor 't raam kunnen lezen.... Wat 'n godsgruwelijke ellendelingen! (zet zich over haar aan tafel, terwijl Abraham heen sluipt).
Sonja (blijft op de erker-verhooging bezorgd staren — merkt de stilte der anderen op, dwingt zich tot valsche vroolijkheid) :
Da's de illuminatie wel, moeke! Daar worden wij nachtpitjes bij, hahaha! (ook aanzittend) Nou, de boterhammen hoeven niet koud te worden! (tot moeder, die V oogen droogt). Ben je wel wijs, zeg! Je zal nog wel meer plezier an ze beleven! ('n boterham smerend en die op moeder s bord leggend). Alsjeblief! Alsjeblief! Snijkoek?
Moeder (met moeite) :
Nee.
Sonja:
Geen snijkoek? Eenmaal, tweemaal, andermaal. . . Daar dan — je krijgt ’t toch! 'k Ben voor vendumeester, voor eerste-klas-afslager, geboren! Ja, da's ons voorland, hahaha!
Moeder (bij Doortjes verwonderd kijken):
Dat hoor 'k zoo den heelen dag — van haar en van mn man! De een al onwijzer as de andere, terwijl 't angstzweet je uitbreekt!