EERSTE BEDRIJF, EERSTE TOONEEL 9
S o n j a (in de winkeldeur) :
Pischt! (wenkt vtoolijk met een vinger) .... Je hebt 't weer zoo lekker verstopt....
Moede r:
Ach, ach, wat 'n hoofden! Natuurlijk. Ik mot 'r weer bij kommen (bij winkeldeur) .... Vader, de gordijntjes bennen pas gestreken!
Gr o o t va:
Ja, ja — zie 'k wel — ik zie alles!
Abraham (uit kelder terug) :
Om je nek te breken.... De kaars omgevallen — en de deur toe.... 't Lijkt wel of je... .
Grootva:
Hèhèhè! .... Tegen wie mopper jij zóo?
Abraham (de handen wrijvend) :
Niemedal — niemedal — tegen jóu ha’k 't niet.. .
Grootva (bij het slaan van drie klokken tegelijk) :
Mooi — mooi — en nou jij — en nou jij — ik dresseer ze maar glad, hè? wat? .... Pang. . . . Pang. ... (tot een hangklok) Maar jij rakker: jij loopt weer achter — en jij Friesche stijfkop. . . (de klok begint te slaan) .... Goed zoo, goed
zoo — 'k zeg al niemedal meer, best, best! (met nog twee andere klokken sprekend) Als 'k nou nog jouw nukken — en jouw streken — de eene morgen stapt-ie met z'n linker, de andere morgen met z'n rechter been uit bed — daar hoef je niet bij te lachen: dat is zoo, dat is zoo — as ’k nou nog jullie twee onder de knie heb, zal je om twaalf uur wat hooren....