Mooi kind, mooie ogen. Véél kusjes.
Veel speelgoed heb ik. Het liefst speel ik met knikkers, je kunt er zo lekker mee rommelen.
De vrouwen dragen japonnen met slepen, ze hebben bijna blote boezems met een medaillon tussen de bobbelende verleiders. Ze dragen glacé-hand-schoenen tot aan de oksel, veren, briljanten, alles is zacht aan ze, ze ruiken heerlijk.
Mijn steeds terugkerende droom is : ik ga wandelen, en in plaats van dat ik mijn hoedje met de zijden strikken opzet, mijn manteltje met bont aandoe, doe ik alles üit, mijn jurkje, mijn onderjurkje, broekje, kousjes, schoentjes, alles, en ga naakt het huis uit. Daarbij denk ik : zo hoort het. Ik ben benieuwd wat de mensen zullen doen, als ze daar een bloot klein meisje zien lopen. Het sneeuwt en de mensen komen zwart op me af. Net als ik denk, nu gaan ze wat doen, word ik wakker.
Er wordt veel gepraat over liefde. Over zuiverheid van liefde. Over vrouwen van Parijs. Les grand amoureuses. Mannen zijn laveloos van hen, verliezen de bezinning om liefdevrouwen. Köningen maken vlosprongen van land tot land om bij ze te zijn. Hertogen zitten achter rooie gordijntjes in de opera, loeren naar de blote borsten. Officieren wippen mee met de buikdansen. Mata Hari, Cleo de Merode. Mannen schieten zich dood voor hun voeten. Als de vrouwen ‘nee’ zeggen, is het gebeurd, kan de man niet verder meer leven. Mijn vader vindt de vrouwen eerlijk. Eerlijker dan de burgerjuffrouw die om