toen ze getrouwd was. Geld, zegt Jolante. Ik ben dol op geld. Krankzinnig op geld.-Ik heb liever een fijne vent dan geld, zeg ik.
Geschminkt en gekleed komen Louis B., Wieland en Eric aan de tafel zitten. Voor het eerst in de drie jaar dat ik bij zijn gezelschap ben bekijkt Louis B. mij, biedt me een sigaret aan. Ze zitten naast elkaar, de drie minnaars. Louis B., de zelfverzekerde. De heerser over rollen, nieuwe engagementen, opslag. Wat in zijn bed ligt, wordt beloond. In het groot en in het klein. Jolante mag blijven. Ze is zijn vrouw, ze mag het blijven. Ze is een groot actrice. Ze zijn al jaren getrouwd. Ze gaan zelden met elkaar naar bed. Er lekken nog wat vlammetjes van het oude vuur. Hij heeft anderen. Zij heeft een ander. Ook deze acteur wordt op een bepaalde wijze in de kleedkamers ontzien. De vriend van Jolante. Je zegt er in elk geval geen dingen, die verborgen moeten büjven voor Louis B. Want hij vertelt het aan Jolante, en die zegt het weer aan Louis B. Soms spreek je juist over dingen, waarvan je wilt dat ze worden overgebracht. Eén ding hebben we allen gemeen, op artistiek gebied zijn we onverbiddelijk enthousiast. Een première is een heilige plechtigheid. Bij de repetities leven we er naar toe als naar een goddelijke ritus. Met woord en gebaar, stem, schmink, kostuums, decors. Met snikken en verkropte tranen. Met pijn en jaloezie, vertwijfeling. Met vernietigingsdrang en ideaal van wedergeboorte. De tronende alles beschikkende god is Louis B. Waar je