Nu beeft hij, heel wit. Hij kijkt me aan, neemt mijn arm. We lopen door het Americainrestaurant. De mensen draaien zich om, kijken ons na met die blik van: kijk eens wie daar loopt! Eric Wells! Dat zien we toch maar weer eens van dichtbij! Met haar, weet je wel, in die kleine rol. Jeuïg leven van paljassen.
Op mijn kamer bak ik een ei voor hem, hij eet lusteloos. Dan ga ik naar beneden, naar mevrouw Foumy om haar te vertellen, dat ze er een kamerbewoner bij krijgt. Ik vertel haar, wat er gebeurd is. Ik heb in mijn leven gemerkt, dat de mensen meer begrip krijgen, als je ze de waarheid vertelt, dan wanneer je ze een verhaal opdist van mijn ‘neef’, mijn ‘broer’ inplaats ruiterlijk te zeggen, dat het je vriend is. Waarschijnlijk voelen ze zich dan in vertrouwen genomen. De vrouw heeft kristalheldere grijze ogen, ze wikt en weegt mijn woorden. We komen een nieuwe prijs voor de kamer overeen, ze wenst me zelfs geluk. Ze had trouwens al begrepen, dat er iets was tussen Eric en mij, hij kwam zo dikwijls en bleef zo lang.
Dit gesprek is prettiger geweest, dan ik mij voorstelde. Blij kom ik mijn kamer binnen. Eric is hier, voorgoed. In een halve dag is mijn leven veranderd. Ik schenk thee.
Dan wordt er opeens gebeld. Instinctief loopt Eric naar het raam, kijkt naar buiten. Zij, zegt hij. Wie, je vrouw? Ik kijk ook. Ik zie haar voor het