als hij mij aanraakte. Mijn haren waren nooit muf, ik rook nooit naar bleekpoeder. Ik was dag en nacht op mijn hoede. Ik wilde geen schijn zijn, maar zijn werkelijkheid. Mijn mooie haren waren echt. Er hing geen pruik naast de toilettafel. Op de stoel hing geen bustehouder met borsten van schuimrubber, die wegslappen, als een mannenhand naar de schijn-tepels voelt.
Zeventien jaar ‘misschien wel, misschien niet’ begonnen op die middag, op mijn huurkamer. Als steeds stonk ik naar petroleum, wist het niet. Later zei hij : en bij onze eerste zoen, rook je naar petroleum. Zo kan petroleum de eerste maanden geen beletsel voor seks zijn. De laatste maanden van seks helpt er geen Houbigant, Dior of Chanel aan... Seks ? Seks ? Alleen seks ?
Toen hij bij mij kwam, was hij doodmoe van zijn huwelijk. Het was zijn tweede vrouw-mijn eerste leek op jou, maar ze was veel ouder dan ik, en daardoor had ik een soort minachting voor haar. Alsof ze bij mij een positie innam, die haar niet toekwam. Vrouwen zijn er altijd om me heen, dat weet je, een acteur, een goeduitziend acteur. Het lekkere hapje van de erotiek. Als ze haar zagen grinnikten ze openlijk. Om mijn keus. Toch was ze een mooie, lieve vrouw. Maar dat gehinnik stak me. Een blauwe maandag was Net, mijn tweede vrouw aan het toneel. Het malle was, dat zij mij imponeerde, omdat ze altijd in hoekjes boeken zat te lezen. Dat schijnt een vorm van komedie te zijn geweest, want