gen, houd je het langer uit, dan wanneer je aarzelend voor jezelf goedpraat dat mijn goeie lobbes nou niet bepaald een Apollo is, wat wil je? Je kan niet alles hebben...
Niets is zo breekbaar als de seks. Nou kan je het minder belangrijk vinden, je kan het verdringen. Toch doemt seks weer op, als slangen onder een steen, je rolt de steen weg, ze kruipen naar je toe, honderd in getal, de glibberige slangen, venijn spuitend, ze kruipen tussen je borsten en je billen. Het zijn de kinderen van de paradijsslang, Eva vlucht naar Adam, Adam naar Eva, dicht tegen elkaar, grijp, laat me in je wegkruipen, verlos me.
Zeventien jaar. Een lange tijd, die nu kort schijnt, omdat het een topbelevenis was. D’Annunzio schreef een boek over liefde. Dat het een eeuwig ‘misschien wel, misschien niet’ tussen twee mensen is.
Zeventien jaar, waarbij ik tegen elke vorm van dwang was. Als hij bij mij was kwam hij uit verlangen. Als hij ging, liet ik hem gaan. Ik chanteerde hem niet met mijn verlangen, met mijn behoefte aan geborgenheid, met een eis, dat hij mij lief zou hebben. Ik was er, hij was er, we kwamen elkaar telkens uit een eigen, nieuwe wereld tegemoet. We vormden samen de burgerburcht ‘huishouding’. Daardoor werd mijn macht versterkt, die ik nooit heb gebruikt. Ik kookte en dacht aan wat goed voor ons was. Ik maakte de bedden op en dacht aan wat goed voor ons was. Ik was nooit stoffig, of bezweet