leven ver van de coulissen. Soms met een première zie je ze. Ik moet opeens denken aan Wieland, die heeft een rijke, lelijke vrouw getrouwd, om haar geld. Hij noemt haar ‘mijn brilletje’, want zij heeft een bril. Hij is haar geen dag trouw. Woedend, omdat ze hem gevangen heeft, worstelt hij tegen het net. Af en toe komt ze achter, ze heeft paardetanden, een verfomfaaide barones, zeer dédaigneus. Tegen Wieland, tegen ons. Wij zijn een front tegen haar. Wieland mag doen wat hij wil, wij, paljassen verraden elkaar niet.
De vrouw van Eric? Ik kan mij er geen voorstelling van maken.
Hij vraagt mij, of hij de volgende dag een kop thee bij mij kan komen halen. Ik ben van mijn moeder weg, woon op een kamer.
‘Graag,’ zeg ik.
Zo begon het tussen ons.