voor jou bewaard.
Ineens zie ik hem. Hij staat gekleed en geschminkt in mijn spiegel, ik zie ons beiden, ik, met mijn geschminkte hoofd, de bruine, blauw omschilderde ogen van mij, zijn bruine, donker omschilderde ogen. Ik had het gevoel, dat hij in een lichtplas stond, dat maakte mij gelukkig. Mannen, waar ik voor voelde hadden altijd dat vreemde licht om zich heen, alsof zij glanzende katers met elektriserende vachten in de maneschijn waren. Als het voorbij was met de liefde plompte dat licht weg, zat er gewoon een man tegenover me, wat verzakt, wat doelloos. En ik dacht: heb ik daar zo om gestreden en geleden. Dag meneer. Aangenaam om weer eens een babbeltje met u te hebben. U trad terug in de schaduw.
Eric staat in het licht, in de spiegel. Plotseling is er iets tussen ons. Hij wordt verlegen. Ik word verlegen. Hij moet ‘op’.
Na afloop wacht hij me op, aan de uitgang. Ik wist, dat hij dat zou doen. Ik loop naast hem, er waait zoelheid om ons heen. We spreken over het stuk, over de rollen, over Louis B. Grote acteur wandelt met kleine actrice.
‘Waarom had je godverdomme dat rotpak weer aan?’ zeg ik. ‘Nou zeggen de kranten dat ook.’
‘Ik heb geen ander.’ Ik zie, dat hij het nog aan heeft. ‘Mijn vrouw had er geen geld meer voor.’
Dat is waar. Hij is getrouwd. We hebben zijn vrouw nog nooit ‘achter’ gehad. Ik weet niet hoe ze is. De vrouwen van acteurs, die geen actrice zijn,