Thuis, na de tournee dacht ik over alles. Zittend naast het petroleumkacheltje, mijn handen warmend, dan weer wegtrekkend omdat ze te heet werden, naar de walm gingen stinken, dronk ik de thee van mijn moeder. Ze praatte tegen mij. Ik luisterde niet. Het viel haar niet zo op, soms was ik thuis verre van spraakzaam, daar was ze aan gewend. Ook werd ze er niet kriegel van, want ik kijk altijd tevreden. Niet nors. Ik heb altijd een enorm plezier in het leven gehad, die duizendkleurige kaleidoscoop. Je raakt er nooit op uitgekeken. Ik denk wel eens dat je echt nooit hoeft te lezen, de romans spetteren om je heen als vonken van knettersterren. Mensen, die romans schrijven noteren. Daarom zijn ze waarschijnlijk wel nuttig. Want weer andere mensen zien nergens romans, omdat ze staande slapen. Schrijvers halen ze dan wel eens een enkele keer uit hun gesuf. Van ‘onzedelijke’ schrijvers schrikken ze ontzettend. Ze willen dan nog wel romans lezen over liefde, maar de penis moet verzwegen worden. Dat dringen ze gewoon weg. Dat hoort niet in een roman. Het hoort eigenlijk nauwelijks in bed. Erg genoeg, dat zoiets af en toe functioneert. Soms zo fel, dat je je er niet tegen verzetten kimt. Nietzsche spreekt van ‘de gesel van de seksualiteit’.
Ik kan nou niet zeggen, dat ik bij die petroleum