concertviolist. Het zakelijke lag hem, het avontuurlijke lag hem. Graag luisterde ik naar hem als hij vioolconcerten studeerde in zijn vrije ogenblikken, die ook voor mij vrij waren, want dan luisterde ik naar wat anders dan spreken over de echtscheiding. Ik merkte, dat hij herhaaldelijk naar me keek, ik keek terug, want ik vond zijn kijken aangenaam. Hij was dertig jaar, ik was vijftien. Hij besprak met mij moeilijkheden. De echtscheiding van mijn ouders. Zijn vrouw en de kinderen, het gezellige huis. Beneden was de zaak voor medische instrumenten. Als ik gummi ruik, doemt deze tijd van jonge verliefdheid weer voor me op. Het rook in de zaak naar gummi, ik weet niet precies waardoor, en hij rook ook naar gummi. Dat merkte ik, als hij mij kuste. Hij was een man die vele vrouwen had gehad. Met mijn nicht was hij getrouwd om haar geld. Dat zei hij mij openlijk. En dan toonde hij mij zijn pink, waaraan een gouden ring met een prachtige briljant. Die had hij van mijn nicht gekregen. ‘Dit is mijn grafsteen,’ zei hij en wees op de briljant. Omdat hij alleen om het geld getrouwd was, beschouwde hij zich als minnaar vrij. Hij deed als echtgenoot zijn plicht, zorgde voor vrouw, kinderen, huis en haard, en dat was dat. Hij werd verliefd op me. Althans iets dergelijks. Hij belde me op en ging met me wandelen. Wij deden dit niet in het geheim, tenslotte was hij mijn neef en mocht openlijk met het nichtje wandelen. Daar stak geen kwaad in. We liepen langs zee en hij kuste. Eerst vond ik dat niet om over naar