Het werd Zaterdagmiddag — het werd etenstijd — het werd avond — het werd nacht.
Zoo kort en nuchter neergeschreven lijken deze simpele woorden niets, schakelen zij zich tezaam tot een reeks notities in telegramstijl —: voor oom Bernard, den zwijgzame en nauwelijks antwoordende werden die middag, avond en nacht tot een zwaar doorpijnigde hel. Tante Hesje, verwoed om de enormiteit van ’t in veiligheid brengen van de zaken die zij achter slot en grendel had willen houden, om voor goed een eind aan de schandelijke escapades van ’r man te maken, ging met ’n vinnigheid en hardhandigheid tekeer dat iedere man zich gebogen zou hebben. Ze schonk ’m geen bittertje — ze bediende ’m niet — ze las de krant, ’t hoofdblad met de twee bijbladen, waarop hij zat te branden, van half acht tot bij tienen, eer ze hem per-miteerde ’r ’n oog in te slaan — ze sloot na intiem gefluister met de meid, die niet mocht denken, dat ’t tegen haar gemunt was, de gezamenlijke kasten, ook ’t buffet met de waterbroodjes, de boter en de jonge kaas af — ze bleef door ’t huis scharrelen tot ’t ongewone uur van bij eenen, enkel om hem geen slaap te gunnen — ze verstopte den wekker — in een woord ze nam ieder en denkbaren maatregel van ’n strateeg in ’n vreemd land.
Hij onverstoorbaar — welke vrouw had dat in ’m kunnen vermoeden? — die buldogge-energie — hij, slaperig, niets oplettend, tegen niets protesteerend, zich goeiig onderwerpend, omdat-ie ’t tóch dee — kleedde zich rustig uit, de geoliede waterlaarzen naast ’t bed, ’t versleten pak op den stoel — en toen ze eindelijk, zelf afgemat door ’r vijandige besognes, de groote gaskraan in de slaapkamergang uitdraaide, klonk de rhythmische cadans van 'n gesnurk of ’r geen smet op z’n geweten 'kon wezen.
Zwaar-snuivend lag tante Hesje nog ’n poos wakker. Ze voelde ’t als vrouw met zuivere intuïtie, dat-ie zich door geen dreigement, door geen gesloten kasten liet weerhouden. De man was in ’m ontwaakt. De man in z’n stoere kracht en onverzettelijkheid was eindelijk in de herfst van z’n leven in ’m wakker geworden. Ze lei ’t af. Hij ging. Hij tastte door. Morgen zou-ie voor de zooveelste maal laat in den middag met de katvisch