terugkeeren. En door fooien van de meid gedaan krijgen, dat ze ’t kriel kookte en bakte... Het was afgrijselijk. Het werd op die manier ’n hondsche ouwe dag...
Toen met 'n schok zat ze overeind. De klok sloeg twee. Twee. En voor Jt eerst sinds ’t dispuut der laatste maanden had ze de waarachtige, reddende ingeving. Zachtjes stond ze op. Op 'r teenen bewoog ze naar Jt nachtkastje bij oom Bernard’s bed. Dan weer terug onder de wol van haar afdeeling lit-jumeau, rekte ze zich behagelijk uit. Het was goed. Het was uitnemend ...
Precies op tijd floot Arend voor de huisdeur. Precies op tijd — wakker geworden zonder wekker — wat iemand wil bereikt hij voorwaar — stak oom Bernard ’t slaperig hoofd over 't zonnig kozijn.
„Klaar ?” vroeg Arend met de twee hengels, de twee manden, de twee wurmenbakken.
,/t Spijt me — ik kan vandaag niet,” mummelde oom Bernard: „ik voel me niet lekker ...”
„Ach kom!” sprak Arend verwonderd.
„Nee heusch, ik voel me ziek,” herhaalde oom Bernard — *t raam dichtschuivend. Terug in de slaapkamer zocht-ie op z’n knieën onder ’t bed en onder haar bed en bij de twee nachtkastjes en bij de spiegelkast, waar ze in godsnaam ’t gebit had gestopt.
Het gebit...