ZESDE TOONEEL.
Sachel. Rose.
Sachel. Blijf staan Je hoeft niet vort te loopen
(nijdiger) Blijf staan!
Rose. ’k Wou weg.
Sachel. Eerst praten — weten hóé ’t mot. — Kom zitten.
Rose (angstig), ’k Hoor zoo wel.
Sachel. Toen ’k je eergisteravond vroeg — of je op was geweest —- toen heb-ie eerst nee gezeid — en toen, dat je ziek was. — En op de trap had jij niet
geloopen — Nee jij niet, me zóón (nijdig)
Niewaar? Niewaar?
Rose (angstig), ’k Dorst de waarheid niet zeggen.
Sachel. Dat dorst je niet — dat dorst je niet, jij doortrapte En ik, blinde gek — dee de pennen op
de luiken, bang voor inbrekers en dieven. — Jij vond ’t te gemeen, hè — tè gemeen, hè, dat ’k je vroeg — herinner je je? — tè gemeen, hè — of je niet stal, terwijl je in de nacht rondscharrelde ..... (grimmig)..... Nee, de dingen waar
aan ik dacht, heb je niet gestolen, omdat je wel weet dat daar straf op staat, omdat je bang was je vingers te branden, maar ’n zoon van ’n blinden
95