vader bestal? Ook de mijne is blind. Heb je 't vel van een geit meegebracht voor mijn handen en hals? — Ah, we zijn voor elkander geschapen, bestemd Israël te doen voortleven, Israël weer groot te maken! — Kijk om je heen. Kijk rond! Er zijn kostbaarheden, sieradiën in die kast, beleende horloges en goud. Alles wordt mijn. Alles. De grond waar we op staan, de zonnestralen, de stofdeeltjes, het rek met tefillem. ’t Hangt afvanjezelf! Waarom breng je geen vijf mee? Voor drie doen we ’t niet — m’n vader en ik! Voor drie zijn we bekocht — m’n vader en ik! Voor drie, verbinden we ons niet, m’n vader en ik! Met drie, hebben jullie ’t voordeel, joüw vader en jij....
Rebecca (angstig). Ik hecht aan geen geld, Rafaël...
(Rosa af).
Rafaël. Wee ons! Dan hoor je hier niet thuis— hier niet, in de heele stad niet! — O? — Huil je? Rebecca-lief, huil je? Wat doen tranen bij handel? Weent je vader ooit als hij kóópt?
Rebecca. Waarom ben je zoo wreed? ’k Heb niet
één woord gezegd Ik zal weer gaan... verlang
niks van je, niks____
Rafaël, Ga, ga, Rebecca Ga tot je vader. Vraag
geld, véél geld! Ween niet. Ik voorspel je: je trouwt! Je trouwt ’n beetren dan ik. Ik ben geen driéduizend waard. — Geef me je hand. Je ben nog zoo jong. ’k Wou dat ’k wat voor je dóén kon____
57