Rafaël. Je vader? Vierde gebod!
Rose. Rafaël!
Rafaël (smartelijk-spotiend) Je vader Dat ’s
Aaron, de koopman. Ga zitten — laten we handlen. ’k Heb afval te koop — afval van ’n vólk! Voor éeuwen sprak Bil’jam — de Eeuwige heeft hem ontmoet; wéét je nog: hoe de Rebbe’t leerde? — „Hoe schoon zijn uwe tenten, Jacob! Uwe woningen Israël! „Als beken alom verspreid, als hoven aan een rivier, „als de aloës door den Eeuwige geplant, als cederen „aan het water”.... Ga zitten Rebecca. De heugenis der tijden is groot. Uit Egypte zijn we gevoerd. In de woestijn Sinaï waren we gelegerd. — Ik erf dit alles, de bergplaatsen, den grond, de kachel, ’t portret van m’n moeder, ’t ganneke-ijzer. En jij? Is ’t drie, is ’t vier, is ’t vijf? En twaalef van alles? Laten we handlen....
Rebecca (verlegen). Je doet zoo vreemd.... Je maakt me angstig----
Rafaël. O, ik ben zacht als ’t bloed van ’t kalf, waarin Aaron zijn vinger doopte. Jouw vader heet Aaron oók — Aaron, Aaron-de-priester! Je kan koken en braden — èn ’n doodshemd (zegt tantej naai je zoo rad en zoo net! Je ben ’n huisvrouw om te stélen! Blijf hier, Rose!
Rose. Laat me gaan! Laat me gaan!
55