Rose. Houen is alles! Als jij zooveel van mij hield als ik van jou, zou je niet langer praten. Nee. Nee. O, nou zou ’k kunnen zingen! (even weifelend, dan
in beving van vreugde) Want Rafaël, lieve Ra-
faël — ’r is nóg iets, dat ons bindt — iets zoo angstigs en heerlijks — de gedachte aan ons kind...
Rafaël (verrast) Ons kind — ons kind?
Rose (met zachte verrukking) Ons kind., (vat zijn
hoofd tusschen haar handen, kust hem).
Tweede Tooneel.
Rebecca. Rafaël. Rose.
Rebecca (driest). O!____
Rafaël. ’t Is niet de gewoonte ergens binnen te sluipen..
Rebecca (lachend). Sluipen? ’k Heb geklopt—een — tweemaal. Jij hoorde niet.
Rafaël. Zaterdag drijft m’n vader geen handel. Derde gebod.
Rebecca (verwonderd). Ik kom niet voor handel.
Rafaël. Niet voor handel? Ei, wel!____
Rebecca (lachend). Vader zei me hierheen te gaan... 54