Rafaël. Alleen an haar? — Hoor je niet wat ’k vraag? — In geen twee maanden heb ’k dat — dat
— souvenir aan je hals gezien----
Rose (aarzelend). Toen ’k hoorde dat ze jou wouen koppelen — aan de dochter van Aaron — heb ’k
— wees ’r niet boos om! — den heelen nacht liggen huilen — met m’n moeder gepraat....
Rafaël. Enkel met je moeder? — Waren ’r geen andere herinneringen aan dat — aan dat — aan dat dingetje verbonden? — Je antwoordt wéér niet, Rose — Heb je ’r bij liggen bidden? — Ja, natuurlijk ! — En durf je dat niet te zeggen? Is ’t al zoover, dat ik de kleine tyran ben, voor wien jij zulke vrééselijke zaken verborgen houdt? Jij gans! Jij, onnoozel kind! — Mag ’k ’t loshaken? — Loshaken vóór je me zoent? — (zij knikt) — Zou jij, als ze dien armen, grooten jood — INRI! — dien Koning der joden, niet aan ’n kruis, maar aan ’n galg doodgemarteld hadden, zou jij dan ’n zilveren galg, in plaats van dat op je borst dragen? — Denk jij, altijd aarzelend kind, dat de rijke jood (houdt het kruisje voor zich uit), dien ze op dit latwerk, naast misdadigers hebben gepijnigd, denk je, dat-ie ook maar één woord zou hebben gesproken, als-ie had kunnen voorzien? — voorzien de verwoesting, de domme vijandschap... ? Asjeblief... (overreikthaar het crucifix).
Rose. Hou jij ’t.
52