Rafaël (haar op zijn schoot trekkend). Ik kies niet tusschen jou en hèm! Jij ben ’n deel van m’n leven.
Rose. Hij is blind____
Rafaël. Maak je geen verwijten. Ik kan je niet alles zeggen — wil ’t niet.
Rose. Heb je ’m niets verteld van ons?
Rafaël. Nog niet. Eerst als jij ’t huis uit ben. Eerst dan. Jij zou hun schimp, hun haat niet verdragen. Je kent ze niet. Niet zooals ik ze ken. Krijg ’k nou, groot, achterdochtig kind, wat ze in de boeken noemen: ’n verzoeningskus?
Rose. Tien! (zij wil hem omhelzen — hij houdt haar tegen) Wat kijk je?
Rafaël (haar kruisje aantikkend). Naar dat. Gister droeg je ’t. Vandaag draag je ’t weer. En we hadden afgesproken----
Rose (aarzelend) Dat hadden we----
Rafaël En?----
Rose ’t Is de eenige herinnering aan----
Rafaël Praat uit.
Rose.... Aan m’n moeder die ’k niet gekend heb.
51