brengen! Heeft-ie geen scholen bezocht en talen geleerd, waarvan wij nooit gehoord hebben! Hebben we ons niet voor ’m uitgekleed, bij ’m gewaakt asdie ziek was, ons alles ontzegd om ’t hèm goed te laten gaan! En nou? Wat heb ik nou? Nou ken ik alléén rondwurmen! An niemand steun! Nou ken ’k vèrrèkken! Nou mot ’k wachten tot ze hiér kommen met handel — me laten bedriègen — me laten bestelen!
Rafaël. Dat ’s niet mijn schuld.
Sachel. Niet zijn schuld! Ik ken ’m vasthouen! Ik ken ’m daar dwingen thuis te blijven en voor mijn te kijken!
Rafaël. ’k Heb over die dingen gedacht, van middag nog — en je heb gelijk — maar ènders worden kan ’t niet, nou niet, nooit meer.
Esther. Stapelmesjogge!
Sachel (hard). En waarom niet?
Rafaël. Dat kan ’k niet zeggen----
Sachel. Jij liègt! Jij heb iets buitenshuis, dat ik niet weten mag, dat je verbergt!
Rafaël. Nee.
Sachel. Zeg op! Zeg op: je mag alles zeggen!
35