Sachel. Dat zal ik ook. Ik heb ’r m’n reden voor. Vannacht heb ’k hooren loopen.
Esther. Ik ook! En mot je daarom de sjikse zoo wantrouwen ? Rafaël is op geweest.
Sachel. Niet waar! Niet waar! De meid was op!
Esther. Alles weisz me scheintje! ’k Zal je maar laten praten. Wat zal ‘k me nog langer moeilijk maken met jou!
ZESDE TOONEEL.
Rafaël. Esther. Sachel. Rose.
Rafaël. Goeien avond. — Ik zeg goeien avond.
Sachel. Dat hoor ’k. Zeg liever goeien nacht!
Esther. Goeien avond! Meneer zeit goeien avond, ’t Lijkt hier ’n kosthuis! Meneer doet ons de éér an te kommen slapen!
Rafaël. Ik heb me verlaat. Ben je ongerust geweest, vader? Vader? Hoor je me niet? Kun je geen antwoord geven ? Ook goed.
Esther. Gelijk heit-ie dat-ie z’n mond houdt. Van mijn kreeg je ook geen boe, geen ba. Wat ben jij voor ’n zoon ? Zou bij Abram angaan — is niet bij Abram geweest! Je most mijn zoon wezen!
32