Dan had je de beschikking over alles. Dan kon je met geld smijten, mijn geld, mijn gèld! Wat hebben jullie ’r voor gedaan? Niks! Doodvreters zijn jullie, jij, hij, allemaal!
Esther. Wat win je je nou weer op? Wie legt je ’n stroo in de weg.
Sachel (kort). Praat dan niet van dood! Je maakt me niet bang. Ik bèn niet bang. Ik overleef jullie allemaal!
Esther. Zooveel te beter. Voor mijn part honderd jaar. Wat ben je weer lastig! Roos neem de koffieboel mee. Hoor je niet ?
Rose. Ja, ja. Hier ben ’k.
Esther. Wat heb jij ’n rooie oogen. Heb je gehuild?
Rose. Ik? Nee. Hoe kom u ’r op?
Esther. Heb jij niét gehuild? Heb jij niet gehuild?
Rose. Nee.
Esther. Na, mot je zelf weten! Ga na je bed.
Sachel. Heb je de pennen op de luiken gedaan ? Nou ? Nou ?
Esther. Wat snauw je toch! De pennen zitten ’r op. Ga ’t zelf voelen as je ’t niet gelooft.
(Rose af).
31