Rose. Ja, Sachel.
Sachel. Enkel van m’n zoon ? Zonder bijgedachte ? Zonder gedachte an, an ....
Rose... Zonder gedachte an.
Sachel. Dat begrijp ’k niet. Dat gaat buiten me om.
Enkel Zonder (met haar hand in de zijne
blijft hij even tobben)...... Wou jij jodin worden ? In onze synagoog ?____Voor den Rebbe ?
.... En je kinderen as joden laten opgroeien ? .... As goeie joden ?
Rose. (aarzelend) Ja.
Sachel. Zou jij.... zou jij waarachtig jodin ? ....
Rose. (aarzelend).... Omdat ’k met jöü meelijden heb — en — en haast geen moed ’n zoon van z’n vader af te trekken .... (Rafael is bij de laatste woorden uit de poort getreden, blijft luisteren. ■
Sachel. {zacht) Geef me je hand! (streelt die). Jij ben
’n goed kind — beter as ’k dacht Dus, dus —
dan worden jouw kinderen En as Rafael niét
wil — want die heit ’n wil om angstig van te wezen — as Rafael niét wil dat jij jodin wordt — dan hou je vast, niewaar ? — dan geef je niet toe, hè ? — dan spreek je zóó met ’m, dat je je zin
doordrijft.... Beloof je dat! Beloof je dat, zoo
waar as ’r ’n God leeft?
102