Rose. {komt zacht op hem toe, legt een hand op z’n schouder. Hij schrikt op) Sachel____
Sachel. (kwaadaardig) Ruk uit! Wat doe je hier! Wat mot je nog?
Rose. (naast hem zittend) As ’k hèm niet heb,
Sachel, heb ’k niks meer, niks, niks.... O* jij weet niet wat niks is____
Sachel. (dof).... Ik ? Ik? — Ik zou dat niet weten
Rose. Jij ook, jij ook. Maar niet zoo.
Sachel. Niet zoo? Wat heb ik dan? Wat? (een stilte)
Rose. (aarzelend, dan in-een-zet-door) ’k Wil je
niet ongelukkig maken — ’k wil niet dat later____
k Dacht niet dat jij huilen kon (stellig)
’k Weet ’n middel. Voor ons alle twee. ’n Middel om je te verzoenen, ’n Middel om bij mekaar te blijven. Hoe valt ’t me eerst nou in! Hoe kon ’k zoo dom zijn? (snel) Ja, ja! Dat is ’t. Dan heb jij niet één reden meer, om te zuchten, te klagen, te jammeren... As ik jodin wor, Sachel... ik, jodin...
Sachel. (achterdochtig) Jij, jodin ? Jij ?
Rose. Zou je me dan nog niet willen ?
Sachel. (verbaasd haar hand grijpend) Hou jij — zóóveel van mijn zoon ?
101