brood — nog geen druppel water! Inwonen, bij jou — kinderen zien kommen, kinderen zonder God, zonder wet, kinderen, die d’r blinden grootvader zouen bespotten om z’n geloof! — Inwonen bij jou, om an te hooren, later — dat komt ’r van! — dat kómt ’r van! — hoe jij hèm verwijt, hij jou! — anzitten an de Sjabbestafel met jou, met jou, met jöü, ’n christen vrouw! — Liever lei ’k me ziek — liever beet ’k me tong af — liever kreeg ’k ’n verlamming!
Rose. (angstig) Dan leit ’t toch niet an óns Dan
hebben wij geen schuld.... (een stilte).... Dag, Sachel. (een stilte). Dag, Sachel.
Sachel. (wild opspringend) Weg van me huis!
Weg van ’t erf, waar me heele geslacht heeft ge-lejen ! Weg dieveg van me zoon, vloek van me zoon,
ondergang van me zoon! Weg, of, of (driftig
gebarend, struikelt hij, valt met 'n knie op den grond).
Rose. (angstig) Heb je je pijn gedaan? (hij kreunt) Zal ’k je na de bank terugbrengen ?
Sachel. (smartelijk de knie wrijvend) Blijf van
me af! Ruk uit! Jouw beklag ken ’k missen! Zal me wel meer gebeuren, as ’k niemand meer heb. Ruk uit! Ruk uit! (zij sluipt houdingloos naar de poort. Onbewogen luistert hij, tot-ie meent, dat ze weg is. Dan, het hoofd in de handen gestut, barst-ie in bedwongen geweeklaag los).
100