‘Wil je nou gelove dat as Hein morgen thuiskomt z’n vrouw hem op z’n verdommenis slaat... Eens heb ik het bijgewoond, dat ze een pook op hem kromsloeg, omdat ie zonder een cent thuiskwam. Da’s me een huishouen. Da’s me een huishouen. Zakken maar! Zakken!... Goed zo, Georgine! Vooruit! Halen! Halen! Afgelopen. Waar zijn de Amors! Godverdomme waar zijn de Amors! Kleed leggen! De gewichten! Waar is de honderd-zestiger! Kè-je dat ding godverdomme niet alleen sjouwen! Waar zijn de Amors! Sind Sie fertig? Sie sind zu spat! Halen! Weg nou jij!’ Tetterettette! Tetteretetteté!
‘Ben je moe, Georgine?’
cMoe? Helemaal niet! Ik heb hun de centen laten verdienen! Heb je al die tijd hier met Piet staan kletse ? Als je maar geen woord geloof van hetgeen die zegt. Die spreekt kwaad van de duivel en z’n moer. Wat het ie je van mijn verteld ?’
‘Niks.’
‘Nou. Dat verwondert me. Ga je mee ?’
Lisy is al aangekleed.
‘Zal iek op jou wachten ?’
‘Da’s goed. Keer je om, Alf.’
En tien minuten zit ik te kijken naar handtekeningen en inscripties op de muur. Lisy en Georgine praten over het Haags publiek dat zo lastig moet zijn, over Piet die zo’n gokker is, over de ene muzikale clown die zijn kinderen zo’n goeie opvoeding geeft, over een meneer, links met een bruine snor, die, die... dat hoor ik niet... over goedkoop graslinnen, over rozijnen die zo goed moeten zijn voor navelbreukjes bij kinderen, over de vrouw van een zekere meneer, die drie maanden kraams was en nog d’r zog niet houwen kon.
Om twaalf uur zitten we voor cCentraal’. Piet doet verhalen. Lisy en Georgine lachen. Ik ‘betaal’.
‘Wat kun je hier na één uur doen V ‘Naar bed gaan.’
‘Is er nergens iets open ?’
‘Nee. Laten wij bij Fryda wat blijven opzitten.’
‘Ook niet gezellig.’
‘Nou ik ben honds moe/
Ik loop met Georgine gearmd. Vlak voor ons Lisy en Piet. Ze is vriendelijk en aardig, babbelt gezelligjes, spreekt me telkens aan met Alf. Even heb ik weer ddt gevoel, de gelukkige wieging van rust.
‘Ik wou je kleintje toch wel es zien, Georgine.’
‘Me Kaatje. Die lekkere dot.’
89