Kamertjeszonde

Titel
Kamertjeszonde

Jaar
1898

Druk
1970

Pagina's
392



praten over dit, over dat, het brengen naar huis - een hand en de ouwe vragen! Zie ik je morgen ? - morgen ? - morgen ?

Ik houd van haar. Ik weet niet waarom. Ik kan niet zeggen, wat aan haar is, kan niet vaststellen het goede - het goede - het zeer goede - de rust die ik bij haar gevoel. Ook wil ik dat niet. Dwaas meen ik te mogen noemen degenen, die een genegenheid trachten te benaderen, die onnaspeurlijks willen ontleden, alsof het intellectueel hoofd grondsteen van alle mysterie is. Ik weet niets. Gij weet niets. Hij weet niets. Wij weten niets. Gij weet niets. Zij weten niets. Als ik anderen toch ontleed, verplaats ik mijn leven in hun uiterlijke omstandigheden, maak ik de dingen onderworpen aan mijn zien, mijn voelen, mijn horen der dingen. Zij zijn zo niet.

Ik houd van haar.

Morgen, overmorgen kan het uit zijn.

Ik weet het niet. Het komt mij voor dat ik zo wel eens meer van iets of iemand gehouden heb. Er is niets in mij ondersteboven. Ik werk de hele dag. ?s Avonds kom ik daar of daar, zie haar in het oude kringetje - een bloem van haar hoed, of haar ogen ineens. Dan dénk ik met iets heel kalms: daar is ze, daar heb je haar. Ben ik te vroeg dan is er iets, iets dat geen verdriet veroorzaakt, geen grote spijt geeft, iets dat alleen een harmonie verbreekt. Ik ken méér van die ogenblikken van verstoord wankelend evenwicht in mijn leven. Ik kan ze wel tellen, téllen in de wazen mijner herinneringen.

Die morgen op de duinen. De zee in de verre verte. Nóg verder nevel. De duinen, groen en bruin én groen, inklotsend op elkaar in de nevel. De wolken vaal. Wat zeemeeuwen. Een heel grote meeuw scherend op de wind.

De helmen wuiven. Ik hoor het ritsen, hoor het kalme gewaas van de zee. Bijna voel ik me gelukkig, bijna, door de stilte, de nevel, het groen, het bruin, het helmengewir, het gewaas van de zee. Maar benee over de weg loopt een man, zwartjes tussen het groen, met twee honden aan een touw. Je kijkt hem na tot hij weg is: hij de hoek om, de honden de hoek om. Even blijft hét weg. Hét. Je denkt aan de man, aan zijn honden.Twee puckjes. Puckjes. Je kijkt naar je laars die op het zand drukt, naar... de... koperen... pinnetjes... De wind waait strak tegen je hoofd. Je hoort weer de zee, het gewir van de helmen. Je ziet de duinen, plomp en log in de nevel, de zee grijs in de nevel, de meeuwen mat drijvend in de nevel. Je voelt het lieve leven der dingen - je weet dat die man wég is, wég met zijn puckjes, dat er een grote teerwonderlijke stroming is uit jezelf... uit., je... zelf.,, naar de kuif-knorrende helmen, de schaduwglooiingen van

67

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.