26
ELFDE TOONEEL.
Ari. Vrouw Boer.
Ari (plompt op een stoel bij de tafel, ziet het vers, neemt het in de handen, leest het, smijt *t woest neer).
Verdomd!
Vrouw Boer.
Daar ben ’k weer, Piet! (verrast) Wat mot jy hier?
Ari.
Zoo maar... ’k Zou wachten... Piet is — Piet is ’n hoekie om — komt daalyk...
Vrouw Boer.
Wat doe jy raar... En wat zie je d’r piekfijn uit!... (verbaasd). Uit je werk geloopen ?
Ari.
Ja, gister.
Vrouw Boer.
Jy durft! En nou hei-je gedaan?
Ari.
Jèt...
Vrouw Boer.
Dè/s lef hebben! — O, nou begrip ’k wat mevrouw Jansen meende. Die vertelde van ’n relletje gister. Was jy dat? — Maar ’k hè*d’r geveegd. — Gister, zeit ze, het me man een van de arbeiders ontslagen, die Eén Mei wou houen. Wat willen jullie toch met je Eén Mei, vraagt ze. Dat gaat in drieën, zeg ik: acht uur werk, acht uur leven as mensch en acht uur slapen. Toen zeit zy ... Wat scheelt jou, Ari...
Ari.
Zie je... Piet heit me opgedragen... Verdomd as ’k kan...