’n jodenstreek? 5
dreunende koets, het gerinkel en geklapper der ruiten, het voorbijschieten der schimmen van voorbijgangers, is als een bedwelmende roes om hen heen. Alleen heeft zijn hand de hare gevonden in ’t geglibber van ’t satijnen kleed; door de handschoenen deelt zich een uitstralende warmte mede. Een zachte druk, telkens herhaald en beantwoord, geeft hun ’t weldadig juichend gevoel, dat ze elkander toebehooren, dat ze jong zijn, levenslustig, dat éénzelfde gloed van liefde in hen optrilt.... dat ze ’t doel bereikt hebben. Mollig zit zij in ’t rugkussen weggedoken, in de deinende schokking van ’t rijtuig op en neer gewiegd, zich overgevend aan de elastische schommeling, die een weelderig gevoel van bevrediging over haar brengt. En toch ....
Hij tuurt naar de ruitjes van ’t vloer-kleedje, telt ze, ziet ze op en neer huppelen naast zijn glimmende laarzen; nu en dan ziet hij de huizen wegdwarrelen in een radde