’n JODENSTREEK? 3
paarden slingeren lintjes, veelkleurig, vastgehouden door bonte rosetjes.
Al de nieuwsgierige hoofden en de kastjes met trouwberichten aan de deurposten, spiegelen zich in dwaze, dik-uitpuilende glimvor-men in de blinkende wanden en glinsterende, gebogen ruiten der koets. Van de treeplank is de palfrenier gesprongen — kleiner lijkend onder zijn hoogen, wijdrandschen hoed — en houdt den knop van de koetsdeur met zijn grove hand vast. Dikke plooien en rimpels van den te grooten wit-gelen, beduimelden handschoen liggen ’r om heen. Op de stoep voor den ingang staat een agent met vergrijsde, zilveren haren.
Daar openen zich de binnendeuren, ’t Midden houdend van den breeden looper, vertoont zich het bruidspaar, gevolgd door de getuigen. Van achteren komt er gisting in de menigte, men dringt nieuwsgierig op. Bijna rakelings gaan bruid en bruigom voorbij, hinderlijk aangekeken. De ouderwetsche juf