62 ’n jodenstreek?
is ’t over... Nu ben je m’n heele geluk, m’n vader, m’n moeder, m’n alles!... Als je wist hoe ’k van je hou, m’n Max... m’n man!... ”
Van de huwelijksreis keerden ze terug in een tinteling van ongekend geluk, elkander naar de oogen ziend, elkanders gedachten radend.
’t Huis met zijn versch behang, zijn reuk van nieuw goed, zijn stijve properheid, wachtte hen als een warm, prettig nestje, waarin ze zich de eerste maanden verkneuterden, vertroetelden, opgaande in de hoogheid van hun liefde. Toen begon zijn praktijk toe te nemen, ’t Leitje in de gang, beneden, werd meer en meer beschreven. Dokter reed soms uren lang rond, thuiskomend met een opgewekt gezicht, blij na den arbeid, ’t jonge, knappe wijfje in zijn armen te kunnen nemen. Als ze ’t rijtuigje hoorde aanrollen, stond ze op de teenen voor ’t raam, haar neusje platdrukkend tegen de ruiten, om haar