2 2 ’N JODENSTREEK ?
kon ’t den knaap niets meer schelen of God boos was, of er straf zou volgen.
Datzelfde jaar kwam hij op ’t gymnasium, mocht den Zaterdag verzuimen. Daar kreeg hij zijn eersten vriend, den zoon van een advokaat. Weer herinnert zich Max hoe ze in ’t begin getwist hebben. De jonge vriend was nog nooit in de Synagoog geweest, rookte Zaterdags, kende geen woord Hebreeuwsch, was ’n vroegrijp ventje.
„Gelooven ze bij jullie thuis an die malligheid?,” had Aby gevraagd.
„Zeker! Wie gelooft daar nou niet an?” „O jee, wat zijn jullie toch stom! Pa zegt, dat jouw oom ’n bijgeloovige huichelaar is.” „Zoo, dan’s jouw pa gek!”
Dit argument had Aby beantwoord — ’t gesprek werd zachtjes gevoerd, terwijl de Latijnsche leeraar op het bord stond te schrijven — door onder de schoolbank een genie-pigen trap tegen Max’s scheen te geven. Het slachtoffer had geschreeuwd, met ’t