16 ’n jodenstreek?
dat hij niet begreep, waarvan de klanken zóó door hem van buiten geleerd waren, dat hij de grillige letters nauwelijks spelde. Tante prevelde mee met een snelle trilling der dunne lippen. Oom galmde er tusschen door, dreunend met een sterk nasaal geluid, soms zalverig zingend. Dan werd het brood gedeeld, eerst gedoopt in ’t zout, en de mooie zilveren beker, gevuld met zuren wijn, ging rond van mond tot mond. Eerst oom een matig slokje; tante vond ’t lekker, slurpte de grootste helft op; Max ’t drabbig restantje. Volgde de vervelende, lange Vrijdag-avond met ’t frissche, witte tafelkleed op tafel. Oom snurkte op de sofa, tante dutte in op haar stoel, met een regelmatige knipping van haar dunnen nek; en als ze wakker werden, moest ’t kind naar bed. ’s Zaterdags mocht hij niet naar school. De eerste gang in Zondagsklee-ren was naar de Synagoog. Daar sufte ’t kind op de houten bank naast oom, die in een wiebelende heupbeweging de oefening