’n jodenstreek ? 113
Langzaam wonden ze zich beiden op. Terwijl hij aan den eenen kant voelde, dat ’t niet ridderlijk was de belofte te verbreken, bruiste aan den anderen kant al zijn vrijzinnige denken, voelde hij dat de heele bodem van zijn huwelijksgeluk door die ellendige storing onder hem wegzonk. Daarbij kwam ’n haat tegen den ouden Daanders, die zich al die dagen in zijn huis genesteld had met een vernederende, afgemeten beleefdheid; die hem als ’n nul, als ’n iets, dat men dulden moet, behandeld had. In Dora begon ’t driftige temperament van haar vader te gisten. Met een trage willoosheid, overblijfsel van haar moeder worden, klampte ze zich aan ’t heden vast, vergat ze den idealist, zag ze nu alleen iemand van ’n ander geloof voor zich, iemand, die haar met geweld uit ’n heerlijke rust wakker schudde .... Ze keerde hem korzelig den rug toe.
. . . .„Dora, we hebben nog nooit getwist, ’k Heb je alles toegegeven, maar de speelbal
’n Jodenstreek? 8