’n jodenstreek?
’s Avonds lag er in Max’ prullenmand een nijdig verfrommeld briefje: Daanders’ groote hanepooten:
. . . .„Laten we elkaar goed verstaan. Kinderen van een Israëliet, worden overal als Joden beschouwd. Nu ’t, tegen mijn wil, zoover gekomen is, zal ik de verzoening van mijn kant — dus oók die van Dora’s moeder — uitsluitend afhankelijk stellen van uwe pertinente verklaring, dat ’t kind gedoopt wordt. Ontvang ik die verzekering nog heden, dan is de zaak in orde en zullen wij voor ’t vervolg de burgerlijke beleefdheid tegenover elkander in acht nemen . . . .”
Er werd géén antwoord bij den houthandelaar bezorgd. De dokter had ’t papier woedend weggesmeten.
In een verschrikkelijke opgewondenheid liep de jonge man in zijn kamer rond. Al zijn zenuwen waren gespannen. Soms als er een geluid uit ’t andere vertrek kwam, stokte zijn