’n jodenstreek? 99
en bij ’t doen van ’n vraag opschrikte, alsof ze aan andere dingen dacht. Midden in ’n gesprek kon ze stil worden, met droomerige oogen voor zich uitkijken en plotseling weer ontwaken, met een vreemd iets over zich, alsof ze zich moest bezinnen, waar ze was. Ze at weinig, klaagde over duizeligheden, schrikte van ’t geringste geluid, kon driftig uitvallen over ’n kleinigheid en murmureeren over nietigheden, dat Max dikwijls ineenkromp van medelijden. Voortdurend trachtte hij haar op te wekken, om met hem te wandelen, maar ze toonde zich lusteloos, hangerig, werd gauw moe, klaagde over pijn in de leden en werd knorrig als hij verstandig met haar wilde praten.
Was de jonge man afwezig, dan bleef ze in haar stoel zitten, met een angstig, huiverig denken in zich. ’t Bloed steeg haar warm naar ’t hoofd en ze liet de meid binnenkomen, om niet alleen te zijn. Voelde ze zich wat opgewekt, dan liep ze in ’t tuintje, soezerig rondkijkend, schuw voor ’t felle daglicht.