23
Barend. Toen ze op straat kleejen stond te kloppen, heb ’k ’r gezegd, dat as ze ’s avonds niét zong, enkel ’s avonds niet, da'k ’r dan van tijd tot tijd wat zou toestoppen. Je ziet hoeveel ’t helpt!
Brandsma. Heb jij zoo met dubbeltjes te smijten ?
Barend. Dan zal ’k ’n sigaar minder rooken! (schuift driftig het raam op). Hé! Hé! Je zou je mond houen!
Een stem. Wat seg-ie ?
Barend. Je heb toch beloofd om ’s Avonds in de keuken niet te zingen.
Brandsma. Doe *t raam dicht! Al de warmte trekt uit de kamer!
Barend. Ja, ja! (vriendelijk uit het raam sprekend) Zeg wees nou ’n engel en zing je soete-liefe-swartkop, as ’k niet thuis ben. Dan krijg je van de week nog ’n extraatje.
Brandsma. Gaat ’t raam dicht of niet?
Barend. Mopper toch niet zoo, vader ! (vnend-delijk) Hei je me verstaan?
Een stem. Liefeling, ik ken toch voor soo één ongelukkig duppie nie voorgoed 'n slot