i83
En dat [weet ik.
Ook weet ik dat er vormendiensten zijn.
Ik weet dat vormen zijn als opium, vergift.”
... .„We gingen over de hei, Rebecca en ik. De hei was verlaten. Een mooie sereene zomeravond lag loom over de vlakte. Bij het bosch gloeide purper-verscheiden van dalende zon, tintelde goudstoeiend vlammengekrinkel boven zwarte gerag van het dunnende woud. Hand in hand schreden Rebecca en ik, zalig blijde, alleen óm dat zangrige rood, dat vurig het donkere loof, jublend doorlaaide. Vér over den plas gleed het zonnige licht, purprend den glanzigen, tril-loozen spiegel met droevige week-roode tinten. Hand in hand gingen Rebecca en ik, zwijgend-gelukkig. De hei was zeer rustig. Achter ons grauwde, verrukkelijk grijs, met bleeke lichtfron-sen sluimrend tot zwart. Het witte der wegen kleurde zacht, monotoon in den nevel van avond-geboren. Toen brak ik de stilte.
— Het rood van den avond gloeit op jewan-g’en, Rebecca. Schoon ben je zoo. Als ik je nu kus drink ik het lachen van zon. Je lippen zijn warm en zijn zoet. De wereld is mooi. Alles is mooi. Jij bent ’t mooiste van alles. Ik weet