165
Het is hier vaal en grijs op ’t kerkhof, vrind. Er is hier toonloosheid van doffen nevel. Als ik hier ween kan ’k niet mijn eigen tranen zien.
Als ik hier denk lijkt ’t alles wasem Weet
ge, mijn vriend, dat het Karkas van allen die
geleefd, in klein onnoozel graf te bergen waar’ ?____
Zet er een kruisje op met lieve letters ! De Kist vermolmt, het Lijf verwalmt, de Zerk verkalkt, het Kruis rot weg. Als ge met menschen spreekt, leert dan te lachen. Achter het kleed, het hemd, achter het hemd de naakte huid, daarachter bloed en weefsel, hart en longen. Daarin ’t beenige skelet, dat allerlaatst in kist wil achterblijven!
.. . Als ge met menschen spreekt en lippen ziet bewegen en oogen fonkelen van intellect, denkt dan aan rooddoorstreepte hersenmassa, die tijdlijk fantaseert in hollen hersenschedel! .. ..
.... Vindt ge ’t grauw en grijs hier ook ? Ik denk in nevel laat zich heel gelukkig praten. Kijk niet naar Boven, vrind. We kijken véél te veel naar Boven. Boven zijn sterren, visionaire dingen. Beneden óok en overal. De hemel is een groot bedrog, een groote Leugen van Verbeelding.
.... Weet ge mijn vrind, hoe droevig veel er lichamen bewegen in ’t wereldruim. Het spectrum