164
oogen tranen weenden die drupten op den konden grond. Ik weet nog dat hij nederstortte voor eenen knekelhoop en dat zijn beverige hand met dwaas behagen de knokels ramlen deed.
Meer weet ik niet van het geziene, want in het grijs van droomen zijn vormen vlucht'ge schimmen.
— Oude man, waarom die tranen?
— In grauwen nevel is het zien verbeelding. Zijt gij nog jóng?
— Nog jong van léven.
— Dan wil ik zacht verhalen, waarom ik ween. Toen ik geboren zei mijn moeder, dat ik weer sterven moest. Dat was een leugen. Toen ik een kind zei mij mijn vader, dat alle stof vergankelijk, maar dat de ziele leven blijft. Dat was een leugen. Toen d’eigen hersnen leerden denken was ’t zóo: dat ik reeds was geboren, toen Alles werd geboren, dat stof onsterfelijk en Ziele fictie is, waarvan men wel kan droomen, nimmer weten. Ik nam het Zekere, de Stof, die viel t’ontleden. Ik dacht op wat bestaat kan worden voortgebouwd en zocht naar het geheim van hoe in cellenweefsel Leven komt.....