i5ö
Hij, de Eerstgeboorne ? Ik héb gedroomd van hóe het was. . .. De Ruimte somberde, de Ruimte zonder diepte, de Ruimte zonder stof en zonder klank. Er is een zwart, een peilloos zwart, dat blinden voelen. Nu volgt het sprookje, kind.. . . Hij kwam in ’t Zwart, in ’t grauw der Blinden. Hij was gekomen om te scheppen den Hemel en de Aarde, want hij was God. Maar toen Hij lang gedoold in ?t Zwart, dat Zwart wou blijven, weenden gedachten door zijn brein, in stilte van het Leege. Hij zocht en vroeg als wij en tastte huiverend en kromp ineen, omdat Hij niet begreep en was alléén.... Waarom Waarom. . .. Waarom was ’t zwart? .... Waarom was Hij en wie had Hém dat eerste denken droo-men doen door ’t droomenvrije brein?.... De God, die was begiftigd met het scheppen van den Hemel en de Aarde, heeft ook toen in zijn Vrees voor Onbereikbaar-onbekende. . . . gebeden.. . .
gebeden. .. . wanhopig gebeden!. . . . God ! .. ..
God ! . . . . God!. .. . klonk het tot Gód van den God.. . Zwart van de Ruimte droeg ’t over met spot, omdat d’Hoogere God van dien God, toch
ook weer zou ijlen van God! . . . .
HET MEISJE.
Gij moet veel vooglen hooren zingen, veel