138
Nacht, een ijzig spook op vreemde klok.. . Wild angstgeschreeuw klinkt uit de kleine zielen ... Dan wordt het stil, een kerkhofstilte. De dampkring stolt in snel bevriezen, de sterren schuilen weg in ’t diepe Zwart, de zeëen klompen tot éen grijze massa... Zwarte boomen, zonder geschaduw, spranken veel doodsche Ijskristallen. Angstig vlucht Leven uit menschenlijven, die ver-steenen tot beelden met mommen van pijn.
Op den killen weg door ’t sombre Wereldruim, rolt nu de Zwaar-omfloerste staatsie-doodenwagen in ’t doode brandpunt van de doode Zon.
Door aller Eeuw'en Eeuwigheid zal de verstijfde Aarde als Monument van het verloste Lijden walsen, het Reuzenkunstgewrocht, waarop een kunstnaarshand veel lijnen van Smart door koude menschenlijken heeft geteekend.
In gisting van de Sterrenwoeling zal slingren het versteende menschenvleesch, bizarre marmer-groepen van het materieele, zal jagen in een trieste snelheid de aarde langs haar baan, torschend in kleurloos donker verstarring van ontelbre rassen .. .
Ik gaf dat Doodendal.
Ik gaf die Doodenstilte.
De warmte van Mijn Groote Zonnehart heb Ik