13 7
hart, is dood voor pover leven op Mars en Jupiter én op de Aarde, die aan Mijn Zonnebloed zich drenken. Bij 9t dooven van Mijn trillend licht^ sluipt heen het Lijden, het doelloos jammerlijke
Denken van ’t jammerlijke Mensch-zijn Ik
bén de Zonnegod én de Verlosser”.....
De zwarte verschijning van mager gebeenter recht op, in krachtige veerkracht glijdt heen door het licht■ dat rood was, maar bleek wordt en Jlauw, dan zwart als de angstige Nacht, want Bleeke vreemde man én Zonnegod heeft met nerveuze drift het schitrend vuur gedoofd. In droevig lachen zit hij neer nu bij het vlammend knippen van de kaars, die wafrend kaatst op V wit gelaat, met steile zwarte haren. De bijbel ligt er ook nog, ritslend kleprend met de blaadjes door harden wind van buiten.
„Nu wordt d’Aard' eén groot, gedrochtlijk knekelhuis.... Zóó was het: volle dag, de heele menschenmaatschappij, een ijverig mierennest, klaar wakker. Toen plonsde neer de donkre