136
tooverhand — de aangebeden hand uit kindersprookjes — materie deed vervlucht’gen, zoo Gij de holle, zwarte ruimte, de Groote ruimte, kondt hérscheppen, waarin Uw Godenziel, alléén, een schoone, blanke droom van droomrig schoon, als
transparente Jubelether gleed Dat waar’ Uw
rijkste, gulste daad, zoo Gij de parodie, die altijd Leven heet, door killen Doodendruk van al wat vraagt en denkt en weent en lijdt, van al wat pijnigt zich om Niets, terug deedt tuimlen in de mooi-grandioze stilte der Stilte overal’" ’’
Met groote Extase-gebaren is Bleeke man weer in het roode Licht getreden.
„Groot is het Licht, dat purpert om me henen.
.... Ik baad me in mysterie van geur en zonneglanzen ... Ik kón toch onbewust een God zijn, een God van zilver Licht.... nu Zonnegloed als balsem om me is, (in juiching van hervonden weten).... Ik bén de Zonnegod, de machtig-goede,
de Ziener én Verlosser.......Ik heb het in
Mijne vrije Willen, Mijn eigen Zonnewarmte te verstarren ’t Dooden van Mijn gloeiend-kloppend