i32
fluweelen, mol’ge bladen, Mij slurpend, zinnendronken, in heur wellust’ge kelken. Zeeën liggen blank, in kristallijnen blinking, dierlijke smachting naar Mijnen heeten kus. Het eeuwig groen bot uit in liefde, ranke minnares, die ’t slanke maagdlijk lichaam in Liefd’extase geeft. De aarde borst heur zwarte kleed, in zwangerheid, leeft in het bachanaal van eeuwig bruiloftvieren met Mijn glorieuzen adem ! . ...
Zoo zal Ik kringen door Heelal van alle tijden .....
Reflectie van een wonderlijk Geluk zal kaatsen
in ’t Oneind’ge.....
Ik ben een bloem van Zonneschittering.....
Belevende aroma, juichend goud, doornevelt
mijn satijnen weefsel.....
Ik ben het Hart, de Levenspassie van Mijn groote glanzend Rijk!”.....
In ’t roode licht staat koninklijk de vreemde. De wind speelt in zijn zwarte haar en grillig spookt zijn schaduw op den ijzren grond. In fier gebeuk dompen de golven der opgejaagde zee, met roodng kolkenzieden en roodrig schuimgespat in 't schijnsel van het Licht. Heel klein, met kleine, schuine