130
glaaz’rig naar de ziele zoeken, de ziel die vreemd haar mond ontzuchtte.....
In groote, zwijgende gebrokenheid' de oude vingers buigend in elkaar; gaat, krom van rug de oude man. Alleen nog bij de deur in plots-ling denken aan zijn plicht krijgt heel zijn witte kop een trek van majestueus gebiedend smeeken.
Ik laat het Licht, dat waarschuwt aan de
schepen, in uwe handen, vreemde man, omdat
een ander Licht gedoofd is.....Ik kom terug
en zal dan danken u voor dezen liefdedienst....
Daar ligt mijn oude bijbel Bid voor haar
ziel en voor de uwe Bid voor de schepen,
die geslingerd door d'orkaan in dezen nacht van Angst..., Bid, bid veel, gij vreemde, bleeke man.....
Heen is de wachter. Blijft de vreemde, lachend hard' tot schrikkend van zijn schril geluid' hij luistrend zwijgt en in een groot geluk van zien-extase mechanisch toetreedt op het felle purper licht, dat door de open deur; in volle passievolle kleuring