I 29
DE WACHTER [somber).
Vreemde, bleeke man, als doodenrust is neergedaald, wie heeft de oogen dan gesloten van die mij avondbrood en wijn zou brengen ?.....
DE VREEMDE.
Niemand, niemand..... De oogen van een
doode staren soms wijd-gespalkt in doodenwan-hoop in het donker, zoekend de zachte ziel, die de materie liet.....
DE BAAKWACHTER.
Dan ligt zij daar.....
DE VREEMDE.
Ze kan er liggen.....
DE BAAKWACHTER.
in mijn verlaten hut en ik die er niet
was den laatsten adem op te vangen uit haren
veelgekusten mond Vreemde, vreemde.....
Nu kan ik niet meer bidden in mijnen kleinen
bijbel Nu kan ik niet meer denken aan
mooie dingen van God en Jezus en Maria.....
Nu moet ik heen langs ’t koude strand in don-kren nacht om met een bevend strekken van mijn oude hand die oogen zacht te sluiten, die
9